Er bestaat geen twijfel over het extreme humanitaire lijden in Gaza op dit moment. Maar de beoordeling door het internationaal recht van wat er gebeurt, is een ingewikkelder zaak. Dat blijkt uit de ‘Position Papers’ die verschillende deskundigen donderdagmiddag aan de Tweede Kamer hebben aangeboden voor de hoorzitting over humanitair recht.
De verschillende factoren die de beoordeling momenteel bemoeilijken kunnen niet kort worden samengevat, maar het begint met het onderscheid dat alle deskundigen maken. Het recht op oorlog (omstandigheden waaronder een staat geweld mag gebruiken) en dit Midden in de oorlog (Humanitaire oorlogswetten, HOR). Dat laatste geldt in ieder geval voor strijdende partijen, maar voor internationale gewapende conflicten en niet-internationale gewapende conflicten (als een partij geen staat is) bestaan verschillende regimes. Maarten Zwanenberg, hoogleraar militair recht aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), zei dat het oorlogsrecht voor latere regimes minder ontwikkeld was, hoewel veel van deze regels van toepassing zijn vanwege het internationaal gewoonterecht.
Onteigeningswet
Het maakt ook uit of Israël Gaza bezet. Israël denkt van niet, het Internationaal Gerechtshof zegt van wel. En dan geldt ook het bezettingsrecht, dat volgens Zwanenberg ‘verdere verplichtingen’ aan Israël oplegt op het gebied van humanitaire hulp.
Professor Andre Knollkemper (UvA) onderscheidt twee verhandelingen over de juridische basis van het Israëlische militaire optreden. De eerste is dat Israël zijn recht op zelfverdediging in Gaza uitoefent op grond van het VN-Handvest en het gewoonterecht. De tweede lezing, die hij ‘plausibeler’ vindt, is dat het recht op zelfverdediging niet van toepassing is op dit conflict omdat Israël Gaza illegaal bezet. Zijn conclusie: ‘Slachtoffers onder de burgerbevolking lijken op geen enkele wijze proportioneel in termen van jus ad bellum of jus in bello. (…) Een staakt-het-vuren is op wettelijke basis vereist om aanhoudende schendingen van de wet een halt toe te roepen.
Professor Chris de Kock (Universiteit Gent) vindt dat het bezettingsrecht niet van toepassing is en spreekt van een niet-internationaal gewapend conflict. Daarna volgt een lange samenvatting van de basisregels van het humanitair recht in het ‘Position Paper’ ‘When Conducting Attacks’. Deze gaan over het maken van onderscheid (tussen burgers en strijders en militaire doelen); Voorzorg bij aanvallen (waarbij ‘alle praktische maatregelen’ moeten worden genomen om schade aan burgers en eigendommen van burgers te voorkomen of op zijn minst tot de maximale omvang te beperken); speciale bescherming (bijvoorbeeld voor ziekenhuizen, behalve wanneer deze wordt gebruikt voor schadelijke handelingen); Evenredigheid; en ten slotte ‘willekeurige aanvallen’ gericht op het zonder onderscheid raken van civiele en militaire doelen – en die verboden zijn.
‘Verwachte bijkomende schade’
Net als De Kock benadrukken de hoogleraren Paul Duchaine en Martin Fink (beiden van de Nederlandse Defensie Academie) dat bij de beoordeling of aanvallen proportioneel zijn, moet worden gekeken naar de informatie waarover de commandant vóór de aanval beschikte – en niet naar het beeld na de aanval. Een oordeel is vaak gebaseerd op de publieke opinie. Het oorlogsrecht ‘erkent een bepaalde hoeveelheid voorzienbare nevenschade’, schrijven ze, en: ‘buitensporig (proportioneel) is niet hetzelfde als uitgebreid (veel)’.
Terwijl Knollkemper kijkt naar het disproportionele geweld aan Israëlische kant, merkt hoogleraar Geert-Jan Knoops (UvA) op dat de publieke opinie en internationale organisaties ‘veel aannames en beslissingen nemen zonder de echte feiten over mogelijke schendingen van het internationaal recht te kennen’. Hij riep op tot gematigdheid bij het beoordelen van de oorlog tussen Israël en Hamas “zonder alle militair-operationele feiten en overwegingen te kennen”.
Hij citeerde ook een Israëlisch document dat een juridisch kader schetst om de schade aan burgers te minimaliseren. Of dit daadwerkelijk gebeurt, kan volgens hem pas worden vastgesteld na onafhankelijk feitelijk onderzoek. Hij noemde de meritocratie voorbarig een ‘oorlogsmisdaad’.
Afwezig bij het rondetafelgesprek van donderdag was professor Marko Milanovic, die schreef dat jus ad bellum met betrekking tot Israël en Gaza ‘een puinhoop’ is en ‘geen juridisch duidelijke situatie’. Volgens hem is het ‘redelijk duidelijk’ dat de Amerikaans-Britse invasie van Irak in 2003 ‘agressie’ met zich meebracht, en ‘is het zelfs nog duidelijker dat Rusland agressie heeft gepleegd tegen Oekraïne’,…